The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


De Boodschap van de Oepanishads

Swami Sivananda

Geluk is de ene zoektocht waarin de mens onophoudelijk actief is. Hij denkt, spreekt, beweegt, werkt, eet, drinkt, plant zich voort -in het kort, leeft- in de hoop het geluk te vinden. Niemand wil lijden.

Het is de begeerte te ontsnappen aan het lijden die het kind naar de schoot van zijn moeder drijft. Het is dezelfde begeerte die bengels samenbrengt om te spelen en zich te goed te doen aan snoep. Het is deze begeerte die een jonge man naar pleziercentra leidt, zoals meisjes, voedsel, alcohol, gokken en spel. Het is deze zoektocht naar geluk die een man ertoe drijft rijkdom, macht, naam en faam en materieel comfort te zoeken. Deze begeerte zet er hem toe aan steeds nieuwere dingen uit te vinden om zijn comfort te vergroten en wapens om zijn glorie, macht en rijkdom te vermeerderen.

Helaas, het geluk ontsnapt aan zijn greep! Wat krijgt hij in de plaats? In iedere vorm van zingenot schuilt een bloeddorstige tijgerin, die verborgen zit onder een satijnen bedekking. Lust vreet de vitaliteit aan. Alcohol veroorzaakt zenuwzwakte. Een kunstmatige levenswijze brengt een groot aantal ziekten mee. Begeerten spoken rond in dromen. Ambitie verduistert het intellect. Rijkdom brengt rusteloosheid. Familie betekent zorgen. De zinnen waarvan geluk wordt verwacht maken iemand tot slaaf; onder hun verpletterend gewicht roept de mens luid: "Waar is het geluk?"

Zelfs als hij van al deze werd verlost, zelfs als de fortuin hem toelacht, sluipt de onvermijdelijke ouderdom in. De pleziercentra die hem gaande hielden in zijn jeugd en mannelijkheid kwellen hem nu. Terneergedrukt jammert hij: "Waar is het geluk?"

Ha, gij Dood, Grote Gelijkmaker, niemand ontsnapt aan uw klauwen. De koning op zijn troon, de dichter in zijn studeerkamer, de wellusteling in de armen van zijn minnares, de veelvraat aan tafel, de gokker in het casino, de pretmaker in zijn club, uw lijkkleed valt over hen allen. Elke dag verlaten miljoenen wezens hun sterfelijk omhulsel op deze planeet. En toch denken degenen die achterblijven er niet aan dat hun beurt ook komt. Grotere dwaasheid is er niet! Naam, faam, vrienden, relaties, rijkdom, positie -niets van dit alles volgt de mens voorbij zijn laatste adem. Zijn handen voelen de voorwerpen niet die hem enkele minuten geleden zo dierbaar waren, zijn ogen zien ze niet, zijn oren horen ze niet, zijn tong proeft ze niet, zijn neus ruikt ze niet. Waar is het geluk?

Rijkdom kweekt dieven. Naam en faam scheppen vijanden. Macht en ambities veroorzaken hongersnood en interne opstanden. Waar dan is het geluk?

Bhoema alleen is werkelijk
Echt geluk wordt alleen gevonden in Bhoema, het Oneindige. Er is geen plezier in het eindige. Het Oneindige is onsterfelijk, eeuwig. Het eindige is vergankelijk, voorbijgaand.

Dat geluk dat eeuwig is en dat ons niet kan worden onthouden, dat ons niet zal leiden naar of dat nooit plaats zal maken voor zelfs maar een zweem van lijden -met andere woorden Absolute Zaligheid-, dat is echt geluk. Dat is het geluk dat waard is te worden nagestreefd. Dat is Bhoema.

Die staat waarin men geen ander ziet, geen ander hoort, aan geen ander denkt enz. is Bhoema. Eenheid is Bhoema. Verscheidenheid is eindig.

Iemand die deze transcendente ervaring had, ziet het Aat-man (Zelf) overal, in hem en ook buiten hem. Het Aat-man is de aldoordringende, homogene essentie. Het gehele heelal is één massa van Bewustzijn. Alle wezens, de gehele mensheid, het dierenrijk en zelfs dat wat dode materie wordt genoemd, hebben hun wortel in Bewustzijn. Dat is het Aatman. Bhoema, de rechtstreekse subjectieve ervaring van deze oneindige zaligheid, van dit echt, eeuwig, oneindig geluk, kan slechts worden gevonden in het zien van Eenheid.

Ik ben onbevreesd
Iemand die zijn Aatman (Zelf) ziet in alle wezens en alle wezens in zijn eigen Aatman wordt onbevreesd. Hij wordt niet misleid door de zintuiglijke voorwerpen. Zorgen smelten weg voor de zonnige blik van de zaligheid. Hij is van niets bang. Zaligheid vult zijn hele wezen. En deze zaligheid is aanstekelijk: iedereen die met hem in contact komt wordt met deze zaligheid ingespoten. Niet alleen heeft hij geen vijanden in het heelal, maar gezworen vijanden geven hun vijandigheid op in zijn aanwezigheid. Hij is niet bijzonder gehecht aan enig wezen of ding. Zijn hart gaat naar iedereen uit, bezield of onbezield. Hij ziet de eenheid in de verscheidenheid.

Tijd en ruimte buigen voor hem en trekken zich terug. Hij is in het Ene Grote Heden. Er is daar voor hem een verleden noch een toekomst. Daar is er een hier noch een daar. Voor zijn innerlijk oog ligt het grote panorama van de drie periodes van de tijd uitgestrekt in een kosmische visie. Hij ziet niets anders dan zuiver Bewustzijn.

In de huilende baby, het spelende kind, de vurige jeugd, de verwarde mens en de ontgoochelde ouderling ziet hij hetzelfde Aatman (Zelf). De schijnbare verandering behoort niet tot het Aatman. Neen, zelfs de dood is niet het einde. Ze is slechts een andere schijnbare verandering. Het leven gaat hierna door. De mens slaapt in met een omhulsel en ontwaakt na enige tijd in een ander omhulsel. De dood verloor haar verschrikking voor hem. Hij heeft het onmogelijke bewerkstelligd. Hij is ontsnapt aan de greep van de dood zelf.

Hij verwierf de kennis van het Aatman. Hij liet de valse notie los dat geluk van zintuiglijke voorwerpen komt: de verkeerde vereenzelviging van het ongeboren Aatman met het lichaam en de geest verdween.

Hij verwierf Dat waarna men als men het verwerft niets meer ontbeert. Hij is volstrekt begeerteloos, want er valt voor hem niets meer te begeren. Hij is vol van de onuitsprekelijke zaligheid die komt van de verwerkelijking van het Zelf.

De zinnen werden geschapen met een natuurlijke neiging om naar buiten te gaan naar het heelal met al zijn voorwerpen. Dit veruitwendigt de stralen van de geest, verzwakt het intellect en verblindt het oog van de intu•tie. Eenheid wordt ten onrechte voorgesteld als verscheidenheid, het onware verschijnt als het ware, pijn schijnt plezier te zijn en de schaduw wordt aantrekkelijker dan de Substantie zelf. Dit is het pad van Preyas (het aangename), dat door de afgestompte onwetende mens wordt gevolgd.

Een zeldzame held echter die begeert het innerlijke Aatman te zien, keert de blik naar binnen. Hij trekt de stralen van de geest terug. De zinnen worden naar binnen getrokken zoals de poten van een schildpad die worden teruggetrokken in haar schelp. De mentale veranderingen worden gestopt. Boeddhi (het intellect) wordt ertoe aangezet zich over te geven aan de voeten van het Aatman. Het ego wordt geledigd, zodat het gehele wezen kan worden gevuld met het licht van het Zelf. Dit is het pad van Shreyas (het goede), dat door de wijzen wordt gevolgd.

Vanbinnen is het stralende Aatman dat schittert met de helderheid van miljoenen zonnen. De zon, de maan, de sterren en alles wat hier licht geeft schittert met licht dat wordt ontleend aan dit Aatman. De ziener ziet dat de zinnen geen onafhankelijke kracht van zichzelf hebben. Het Aatman is het oog van de ogen, het oor van de oren, de geest van de geest. Het is het innerlijke Zelf. Plezier ligt niet in de zinnen noch in de voorwerpen, het ligt in het eigen Zelf, maar wordt ten onrechte toegeschreven aan de voorwerpen.

Waarlijk niet voor dit alles is alles dierbaar, maar voor de liefde van zijn eigen Aatman zijn alle werelden dierbaar. Het Aatman moet worden waargenomen: men moet horen over het Aatman, men moet denken aan het Aatman en mediteren over dit innerlijke Aatman. Want in Dat ligt de zaligheid. Hem die aldus verwerkelijkte dat zijn Aatman de aldoordringende Essentie is van al wat hier is, behoort Eeuwige Zaligheid, niemand anders! Hij vond de bron van de onvergankelijke zaligheid in zijn eigen innerlijke Zelf. Eeuwige Zaligheid is vanbinnen. De misleide mens verspilt zijn hele leven door het vergeefs te zoeken in de uiterlijke wereld. Hij is niet wijzer dan het muskushert, dat ronddoolt en zijn energie verspilt in pogingen om de bron van de muskusgeur te vinden, die de hele tijd in hemzelf ligt.

Daarom moet degene die de nectar van onsterfelijkheid wenst te proeven het volgende doen:
Keer de blik om, trek de indriyas (zintuigen) terug,
Verstil de geest, scherp het intellect,
Zing OM met gevoel, mediteer over Aatman.
Hij ziet het Aatman in zichzelf. Hij ziet alles in zichzelf. Hij ziet dat het Aatman het gehele heelal doordringt en het als het ware omhult. Al is het Aatman één toch heeft het deze vorm van verscheidenheid aangenomen, zoals de lucht en het vuur, die al zijn ze één toch de vorm van de voorwerpen aannemen waarmee ze in contact komen. Maar het Aatman wordt niet beïnvloed door de condities van de voorwerpen, zoals de zon die waarlijk schijnt als het oog van de hele wereld niet wordt beïnvloed door de defecten van de voorwerpen.

Het Aatman is Akarta, niet-doener. Het is Abhokta, niet-genieter. De verwerkelijking van deze waarheid stelt de mens in staat samsaara of de kringloop van geboorte en dood te overstijgen. De wijze die deze waarheid verwerkelijkte geniet eeuwige zaligheid, niemand anders.

Deze kennis van het Aatman wordt niet verworven door veel te leren, noch door geregeld te luisteren naar de Schriften, noch door een scherp intellect. Het Aatman openbaart zich aan degene die het kiest. Zonder Zijn genade kan de mens zelfs geen vinger opheffen. Volledige onderwerping aan de Heer in de innerlijke kwartieren van het hart is nodig. Alle saadhanaas beogen het bereiken van dit ene resultaat, de uitschakeling van het ego. Zolang het ego de kop opsteekt, is vooruitgang in saadhanaa onmogelijk. Godverwerkelijking of Zelfverwerkelijking is onmogelijk zolang het laatste spoor van het ego niet volledig werd uitgewist. Heer Krishna's fluit staat symbool voor deze waarheid: "Ledig jezelf, Ik zal je vullen."

Wanneer het ego werd vernietigd, wordt de leegte die aldus ontstaat spoedig opgevuld door de genade van de Heer, die stroomt in overvloed. Door het ontvangen van die genade wordt dit Aatman verwerkelijkt. Dat is de nadrukkelijke verklaring van de Oepanishads.